Andra moi


We hadden net twee uur Grieks gehad. De eerste versregels van De Odyssee van Homeros. Van Luyn had ze ons wel tien keer voorgelezen, met lange halen, We moesten letten op het metrum, zei hij. Daar ging het elke keer: Andra moi ennepe mousa polytropon hos mala polla. Et cetera.
‘Jullie zijn gymnasiasten,’ zei Van Luyn. ‘Jullie vormen straks de intellectuele toplaag van Nederland! Dus leer deze regels voor eens en voor altijd uit je hoofd!’
We repeteerden op de fiets naar huis.
Andra moi, zei Joke.
Ennepe, zei ik.
Mousa polytropon, galmde Joke.
Hos Mala Polla, joelde ik.
We voelden ons meteen al een stuk intellectueler.

Wij woonden maar een paar straten van elkaar af, Joke en ik. In leeftijd scheelden we ook niet veel. Maar in de klas waren we uit elkaar gehaald omdat we teveel hadden zitten giechelen. Wel fietsten we elke dag samen naar school en dronken na afloop thee. Bij haar thuis, of bij mij thuis, dat probeerden we zo eerlijk mogelijk te verdelen, anders kregen we gedoe met onze moeders. En er was al genoeg gedoe, want mijn rapportcijfers waren niet helemaal in de haak.
Ik had het de laatste tijd namelijk nogal druk met andere dingen. Zoals George. George Kooymans, de gitarist van Golden Earring, met dat prachtige haar en die bruine ogen. Zoals hij zijn gitaar vasthield, mmm, daar kon ik helemaal opgewonden van raken, echt waar. Radar Love was dan misschien een leuk nummer, maar het ging mij om George! Ik knipte plaatjes uit de Popfoto en de Muziekexpres en plakte ze in mijn agenda. Meestal deden die bladen alleen een foto van Barry Hay of Caesar Zuiderwijk. Daar had ik niks aan. Ik moest echt zoeken naar George en dat kostte me handenvol tijd. En sinds vorige week had ik Erie er ook nog bij. Mijn nieuwe buurmeisje.

Er was net een nieuw gezin komen wonen in het grote huis rechts naast ons. Onze beide opritten grensden aan elkaar en er zat geen heg of hek tussen, je wist niet eens waar die van ons begon en die van hun eindigde. Mijn vader noemde die twee opritten samen daarom ‘de patio’. Mijn vader had namelijk ook gymnasium gedaan en hoorde dus tot de intellectuele toplaag, wist ik nu. Op de patio dus stond tegenwoordig een dikke witte Mercedes. Niet in de garage; buiten. Misschien wilden ze ermee opscheppen, want hun garage was groot genoeg. Hij had geen kanteldeur zoals de onze, maar twee grote groene houten deuren die als een poort naar links en naar rechts open konden zwaaien over de patio.

De nieuwe buren hadden drie kinderen, waarvan twee nogal dikke dochters. De oudste, Anita, die al van school af was, had een pafferig gezicht. Ze had haar wenkbrauwen tot op één haardikte na weggehaald. Bovendien had ze haar haar pikzwart geverfd, waardoor ze zo bleek leek als sneeuwwitje. Maar nee, een schoonheid was het bepaald niet. En dan Erie, de jongste. Twaalf of dertien, bijna net zo dik als Anita maar ze had haar complete wenkbrauwen nog. Die mocht ze nog niet epileren van haar moeder, zei ze. Epileren mocht bij de buren namelijk pas op je zestiende. Bij Erie liepen de wenkbrauwen zelfs een beetje door boven haar neus. Erie had ook donker haar, maar niet zo zwart als haar zus. Meer naturel, zeg maar. Ze mocht haar haar nog niet verven. Daar moest je achttien voor zijn.
Twee dikke dochters dus, een met wenkbrauwen en een zonder, een met zwart haar en eentje naturel. En dan moest er ook nog een zoon zijn, maar die had ik nog niet gezien. Je vroeg je af hoe die eruit zou zien. Misschien mocht hij zich pas scheren als hij twintig was. Ik wist het niet, maar ik vreesde het ergste.

Een paar dagen geleden kwam Erie aan de deur. Ze vroeg of ik blikspuit met haar wou spelen. Dat was een nogal een kinderachtig straatspelletje, waarbij je een blik of een bal wegschoot en in de tijd dat iemand dat ding terug moest halen, verstopte de rest zich in de bosjes of in het schuurtje. De spelregels wist ik niet precies, maar je moest er in elk geval hard bij lopen en dat beviel mij helemaal niet, zeker niet nu ik net een nieuwe strakke corduroybroek had. Iedereen bij ons op school droeg corduroybroeken met wijd uitlopende pijpen. Joke stonden ze beter dan mij, want Joke was zeker tien centimeter langer dan ik en een paar kilo lichter. Maar ik had er een bijpassend jack bij, met borstzakjes, waar mijn pakje shag precies inpaste. Dat had zij weer niet.
Ik vroeg Erie of ze binnen wou komen, maar ze was een plakker, daar kwam ik al snel achter. We moesten urenlang spelletjes doen. En pas toen we hadden getoept, geëenentwintigd, gepatienced en gepest en toen weer getoept, en volgens mij ook nog een keer gepatienced, toen vertrok ze eindelijk om te gaan eten. Ik was kapot. En zo ging dat nu al een paar dagen. Voor huiswerk had ik dus echt geen tijd meer.

Joke en ik fietsten de patio op. We haalden de knijpers van onze broekspijpen en gooiden de fiets tegen de muur.
‘Andra moi,’ begon Joke weer. Op dat moment zwaaide een van de groene deuren open en stak een blonde jongen zijn hoofd om de hoek.
‘Ja, óók moi, dames’, zei hij.
Joke greep mijn arm. De jongen verdween meteen weer en de deur klapte dicht.
‘Jezus!’ zei Joke.
‘Jezus,’ zei ik.

‘Wie was dat?’ vroeg Joke toen we binnen aan onze thee zaten te lurken.
‘Mijn nieuwe buurjongen, denk ik.’
‘Wat een spetter. Hoe heet ie?’
‘Weet ik niet, maar zijn zussen heten Anita en Erie.’
‘Aha, zussen. Kun je daar niet eens mee aanpappen?’, vroeg Joke.
Natuurlijk.

Na de thee vertrok Joke, en na het eten stond Erie weer voor de deur. Dat aanpappen ging eigenlijk vanzelf.
‘Blikspuit?’ vroeg ze.
Okee, zei ik deze keer, ik wou wel hard lopen voor de goede zaak.
‘Op welke school zit je?’, vroeg ik, om een beginnetje te maken.
‘Mavo,’ zei Erie. ‘Maar ik denk dat ik blijf zitten of dat ik naar de huishoudschool moet.’
‘En je hebt toch ook nog een broer?’ vroeg ik, haar opmerking negerend.
‘Ja.’
‘Hoe heet hij?’
‘Tjaard,’ zei Erie. ‘Met een d aan het eind.’
Tjaard dus. Blonde Tjaard. Tjaard was vijftien en zat op de LTS. Een handige jongen, begreep ik. De Mercedes stond buiten omdat Tjaard de garage in beslag had genomen. Geconfisqueerd, zou mijn vader zeggen.
Als ik wou, mocht ik wel even stiekem in de garage kijken, want Erie wist toevallig waar de sleutel lag, maar het moest wel geheim blijven want anders gaf Tjaard d'r ongelofelijk op d'r kop, begreep ik wel?
We glipten snel naar binnen. Even was het helemaal donker, de garage had geen ramen, maar Erie wist waar de schakelaar zat. Het plafond bleek behangen met visnetten en glazen bollen en talloze kerstboomlampjes die om de beurt aan en uit gingen. In de hoek stonden drie losse autostoelen rondom een omgekeerd bierkrat.
‘De zithoek,’ zei Erie trots en ze plofte meteen neer om het te demonstreren. Ik keek om me heen. Er stond een werkbank tegen de muur, met daarop een pick up. Daarboven hingen gereedschappen aan de muur en over de hele breedte van de garage was een dikke waslijn gespannen, waaraan Tjaard al zijn singeltjes had geregen. Een zwarte slinger van vinyl. De schijfjes hingen er zomaar aan, zonder hoesjes. Soms zat er een knalrode tussen of een appelgroene, maar de meeste waren zwart. Erie kwam weer overeind en sleurde me mee naar buiten.
‘Hij komt er zo aan,’ zei ze, ‘wegwezen.’ Ze sloot het verboden gebied weer af.

’s Avonds probeerde ik met alle macht aan George te denken, mijn George met de kastanjebruine haren, maar steeds schoof er een blonde kop voor. Kijk, zei ik tegen mezelf. ik kon natuurlijk wel de rest van mijn leven plaatjes uit de Popfoto blijven knippen, en dan maar hopen dat Golden Earring al die tijd hit na hit zou scoren. Maar wat schoot je daar nou eigenlijk mee op? George zou met mijn geknip geen centimeter dichterbij komen, dat was wel duidelijk. Terwijl Tjaard gewoon al meteen dichtbij woonde. Daar hoefde je helemaal geen schaar voor te hanteren. Je hoefde alleen maar de deur uit te lopen en de patio over te steken. En hij was van vlees en bloed. Ja, George natuurlijk ook wel, maar voordat je dat vlees ooit in handen zou krijgen, moest er toch wel heel wat gebeuren. Terwijl ik voor Tjaard gewoon thuis zou kunnen blijven en hem vanuit mijn zolderraam zou kunnen aanroepen. Zijn kop zou niet in de Popfoto verschijnen maar om de hoek. Geen knip- en plakwerk meer. En geen gesjouw, want mijn agenda zou veel handzamer worden en minder plaats innemen in mijn tas. Dan zouden mijn schoolboeken er ook weer gewoon bij kunnen. Ja, ik was veel beter af met Tjaard. Ik stond op, haalde mijn agenda uit mijn tas, en kuste George nog één keer voordat ik de plaatjes er een voor een begon uit te scheuren. George zou voortaan zichzelf moeten redden.

‘Hij heet Tjaard,’ zei ik de volgende dag tegen Joke, ‘Met een d.’
‘Jezus Mina,’ zei Joke. ‘Het lijkt wel een figuur uit Sil de Strandjutter.’
Ik vertelde haar over de garage met de vinylslinger.
‘Da’s ook niet praktisch,’ zei ze ‘Als je nou precies die middelste wilt draaien, dan moet je eerst al die andere eraf halen.’
‘Jezus,’ zei ik, opeens kribbig. ‘Doe toch niet zo intellectueel.’

Van Luyn gaf mij de beurt. Ik liet trots het boek zien, dat ik deze keer bij me had.
‘Andra moi,’ begon ik voor te lezen, ‘ennepe, mousa polytropon’, dat kwam er allemaal moeiteloos uit. Maar toen hij om de vertaling vroeg, bleef ik steken.
‘Prutswerk,’ zei hij. Als intellectuele toplaag moest je blijkbaar ook weten wat het allemaal betekende. Dat was een tegenvaller.
Na de les wou Joke weer naar mijn huis.
‘Maar jij bent toch aan de beurt,’ zei ik.
‘Ik wil die Tjaard nog een keer zien,’ zei ze.
‘Hij is er vandaag niet,’ loog ik.
Inmiddels speelde ik dagelijks blikspuit en mijn conditie nam zienderogen toe, maar van Tjaard kreeg ik niet veel te zien. Af en toe kwam hij met zijn vriend de oprit opfietsen, maar dan verdwenen ze vrijwel meteen in de garage en dat was het dan weer.

Joke bleef maar naar hem vragen en ik vertelde haar uiteindelijk alles wat ik over hem wist. Dat hij later de zaak van zijn vader zou overnemen bijvoorbeeld, maar wat voor zaak dat was, dat wist ik dan weer niet. Het duurde niet lang of we dronken alleen nog maar thee bij mij thuis. We stonden steevast met onze neus tegen het zijraam gedrukt, dat uitzicht bood op de patio. Vaak tevergeefs, maar op een dinsdag begon Joke opeens te gillen.
‘Daar is ie!’
Ja. Daar stond hij. Samen met zijn vriend. Vanachter het gordijn konden we ze eindelijk eens goed bekijken. Nou. Wij vonden onze broekspijpen al wijd, maar die van Tjaard waren nog veel wijder. Zijn kontje stak er extra rank bij af. Hij was lang. En slank. Hij leek in geen enkel opzicht op zijn zussen.
Joke wou meteen naar buiten. Ik erachteraan.

‘Moi dames,’ zei de vriend. Tjaard grijnsde.
We liepen giechelend over de patio te flaneren.
‘Wat lopen jullie daar te lachen’, zei Tjaard. ‘Is het soms leuk of zo?’
Joke bleef staan en leunde uitdagend tegen de witte Mercedes.
‘Hé,’ zei Tjaard. ‘Niet aan die mooie auto komen, ja? Die is van mijn pa. En mijn pa is toevallig wel directeur.’
Zo. Dat kwam aan. Di-rec-teur.
Mijn vader had dan misschien gymnasium gedaan, maar hij was leraar geschiedenis op onze school en daar liep je nu eenmaal niet mee te koop. En Joke, die had zelfs helemaal geen vader meer. Haar pa was al gestorven nog voordat zij hem goed en wel kennis met hem had gemaakt.
Maar ze liet zich niet kennen.
‘Directeur waarvan?’ vroeg ze, terwijl ze haar hoofd in haar nek wierp.
‘Een groot baggerbedrijf,’ zei Tjaard trots.
We gierden het uit.
‘Oh bugger!’ gilde Joke op z’n Engels en we hingen allebei slap van het lachen over de motorkap van de Mercedes. Tjaard en de vriend konden er niet om lachen. Ze trokken hun schouders op en slenterden de garage in. De deur viel met een klap in het slot.

Nu hadden we het nergens anders meer over. Het was Tjaard voor en Tjaard na en Joke eiste hem helemaal voor zich op, al was ik wél in de garage geweest, en had ik wél zijn slinger gezien, en zij niet.
Toen we weer eens voor het zijraam stonden, zwaaiden de groene deuren ineens allebei open en spurtten twee vehikels naar buiten. Ja, vehikels, want fietsen kon je het eigenlijk niet meer noemen. De voorvork was wel drie keer zo lang als normaal en stak schuin vooruit, om verderop in een klein autopedwieltje te eindigen. Bovendien zat er een langwerpig brommerzadel op. En dan het stuur. Het stuur was zo hoog, dat beide jongens hun armen moesten strekken om het vast te houden.
‘Easy Rider,’ riep ik!
‘Jesus Christ,’ zei Joke.
De jongens reden grijnzend voor ons huis langs. En weer terug. En weer heen. Ze keken zelfs bij ons naar binnen. Maar zwaaien durfden ze niet, met zo’n stuur.
We gingen naar buiten en bleven op de patio gespannen staan wachten tot ze even later in volle vaart op ons afkwamen.

De vriend remde op tijd, maar Tjaard kwam pas tot stilstand toen het autopedwieltje tussen Jokes wijde broekspijpen was doorgereden en de lange voorvork gevaarlijk hoog tussen haar knieën bleef hangen. Joke bloosde tot achter haar oren en ik vond het ook wel een beetje eng.
‘Moet je wat drinken?’ zei Tjaard terwijl hij het gevaarte tergend langzaam onder Joke vandaan trok.
We gingen mee de garage in en ik deed net of ik er nog niet eerder geweest was, want anders zou Erie ongelofelijk op haar kop krijgen. We kregen elk een colaatje. Er was wel het een en ander veranderd sinds mijn laatste bezoek. Er hingen posters en er stond een naakte gitaar tegen de muur, ik bedoel een karkas zonder snaren. Een akelig gezicht. Maar niet zo akelig als de levensgrote kalender die boven de zithoek hing. Een vrouw met enorme borsten die ze ook nog eens tegen elkaar aandrukte. Joke en ik stonden er bedremmeld naar te kijken. Ja, het wás natuurlijk een garage. De vriend draaide snel de kalender om. Hij bloosde ook al, net als wij. Die kalender was van hem. En hij was natuurlijk ook degene geweest die die gitaar zo had onteerd.
Ik vroeg hem hoe hij heette, want Tjaard stond inmiddels pal naast Joke, waardoor hun schouders elkaar raakten. Hij vroeg haar iets.
‘Frank,’ zei de vriend.
‘Oh, leuk,’ zei ik.
Naar mijn naam vroeg hij niet. Hij zei zelfs helemaal niets meer. In plaats daarvan pakte hij een grote Engelse sleutel van de muur, zwaaide het ding vlak voor mijn ogen langs en knielde neer bij zijn fiets, die al gauw al zijn aandacht opeiste. Joke en Tjaard stonden met elkaar te grinniken, die hadden die Engelse sleutel helemaal niet gezien. Maar ik zag wel hoe Tjaards hand op Jokes schouder terecht was gekomen en hoe hij naar haar toeboog.

Ik probeerde geïnteresseerd een plaatje uit de vinylslinger te kiezen maar ze hingen te hoog. Ik kon er niet bij. Ik kon nergens meer bij, er was niets meer om houvast te vinden, alles wat ik wou vastpakken week achteruit, loste op, verpulverde als papier. De lichtjes in de netten vervloeiden tot een vlammenzee, de schijfjes aan de lijn tot een groot zwart gat. Mijn colaglas spatte uiteen op het beton. Ik maakte dat ik wegkwam.

Ik stond weer voor het zijraam. Buiten haast donker, Radar Love op mijn pick-up. Frank kwam naar buiten, met zijn handen op het stuur. Hij duwde de groene deur stevig achter zich dicht en sprong op het zadel. De patio af, de straat uit. Weg. Wat restte was een klein streepje licht onder de garagedeur, met af en toe een schaduw die bewoog. Hier bij mij alleen Jokes koud geworden thee en haar overvolle schooltas. Ik trok het gordijn langzaam dicht en haalde mijn schaar tevoorschijn. Want knippen, dat kon ik als geen ander.

(gesponsorde berichten)

Yorien van den Hombergh © november 2006