Bloemen voor de advocaat
’s Morgens werd op het advocatenkantoor een grote bos bloemen binnengebracht. ‘Bedankt,’ stond er op het kaartje. Het gebeurde wel vaker dat cliënten hun dankbaarheid toonden door iets op kantoor te laten bezorgen. Meestal was het een taart, of gebakjes. Soms een bos bloemen, zoals deze. Persoonlijk had hij de voorkeur voor een taart. Want bloemen, daar kon je niet zoveel mee. Van taart kon het hele kantoor tenminste meeprofiteren. Als ze een zaak hadden gewonnen, was dat iets om met z’n allen van te smullen.
Ze wonnen negen van de tien keer. Zijn kantoor was het meest succesvolle van de stad en ze hadden dan ook vrijwel elke dag wel iets lekkers bij de koffie. Dat was wel zo gezellig.
Hij bekeek de bloemen op het bureau van de receptioniste.
‘Zoek er maar een mooie vaas bij,’ zei hij terwijl hij zijn Burberry regenjas uittrok.
Ze liep met de bos naar het keukentje achterin het oude pand waarin het kantoor sinds de oprichting gehuisvest was.
Hij ging zijn kamer binnen, de grootste van het pand. Op zijn notenhouten bureau torende de stapel dossiers voor deze week. Hij liet zijn vingers langs de ruggen van de dossiers wandelen. Twintig zaken. Als hij trouw bleef aan zijn statistieken, zou hij er dus achttien winnen en twee verliezen. Hij gromde. Alleen dat woord al, verliezen. Hij had er een hekel aan, nee sterker nog, hij haatte het. Vroeger al, toen hij monopoly speelde met zijn broertjes. Meestal slaagde hij erin de Kalverstraat en het Spui te verwerven en het vol te bouwen met dure hotels zodat zijn broertjes krom moesten liggen. Maar eens was zijn jongste broertje hem te slim af, zodat hij bijna failliet ging. Hij weet nog precies hoe hij de woede voelde opkomen en met één armzwaai het speelbord, de bankbiljetten en de houten hotelletjes van tafel veegde. Hun moeder moest de zaak sussen. Ze kroop over de vloer en verzamelde alle bankbiljetten, pionnen en hotels en deed ze terug in de doos. ‘En nu met een schone lei beginnen,’ zei ze.
Hij glimlachte. Tegenwoordig was hij degene die zaken probeerde te sussen, te schikken. Ook daar vlogen bankbiljetten in het rond, maar dan echte. Margriet en hij verdienden er inmiddels een aardige boterham mee.
Hij pakte het bovenste dossier. Kon hij deze keer niet eens alle twintig zaken winnen? Hij begon te bladeren. De receptioniste kwam binnen met een grote donkerblauwe vaas vol bloemen.
‘Hier maar neerzetten?’ vroeg ze en zonder het antwoord af te wachten zette ze de vaas midden op de tafel bij het raam. Ze deed een paar stappen achteruit en knikte goedkeurend.
‘Mooi hè,’ zei ze.
Hij deed alsof hij verdiept was in zijn lectuur, maar zijn ogen werden naar de kleurrijke bos getrokken. Toen de receptioniste de deur weer achter zich dicht had getrokken, liep hij naar de vaas. Het waren zeker dertig bloemen, allemaal verschillende, in paarse, roze en rode tinten. Hij bekeek het bedankkaartje dat aan een van de stelen bungelde en draaide het om. De naam zei hem niets. Zeker een zaak van Margriet. Gek, meestal bespraken ze hun zaken met elkaar, maar deze kwam hem niet bekend voor. Hij zou haar er straks even naar vragen.
Hij zette zich weer aan zijn dossiers en las ze een voor een door. Al gauw was hij overtuigd dat hij ze deze keer allemaal zou kunnen winnen. Dit zou een prima week worden.
Tegen koffietijd liep hij naar het keukentje, waar Margriet al zat te bladeren in een tijdschrift.
‘Je bloemen staan bij mij, hoor,’ probeerde hij.
‘Welke bloemen?’
‘Die van Ernest Ferguson,’ zei hij zo achteloos mogelijk.
‘Wie is dat?’ vroeg Margriet terwijl ze bleef bladeren in haar tijdschrift.
‘Was dat geen zaak van jou?’
‘Zegt me niets.’ Margriet bladerde door.
Hij goot een scheutje melk in zijn koffie en merkte dat hij trek had in taart. Waarom was die beste man met bloemen komen aanzetten? En hoe kon het nou geen zaak van Margriet zijn? Zij en hij waren de enige advocaten van dit kantoor. Vijftien jaar geleden hadden ze getweeën dit kantoor opgezet. Dat was hard werken in het begin, toen ze zich nog geen personeel konden veroorloven. Ze zaten dag en nacht op kantoor. Hij had geen gezin en miste dat ook niet zolang hij met Margriet op kantoor kon zijn. Zij had evenmin een partner. Ze waren beiden met de zaak getrouwd, zei hij wel eens. Hij roerde in zijn koffie en grinnikte.
‘Wat is er?’ vroeg Margriet.
‘Weet je nog dat we een keer koffie moesten lenen bij de makelaar aan de overkant? Toen we onze eerste maandvoorraad er al in één week hadden doorgejaagd?’
Margriet lachte. Hij zag de kuiltjes in haar wangen.
‘Toen deden we alles nog zelf,’ zei ze.
De kuiltjes in haar wangen waren zijn Achilleshiel. Hij kon boos op haar zijn, haar vervloeken als ze eens een zaak had verwaarloosd, maar zodra ze de kuiltjes toonde, vergaf hij haar alles. Hij was aan die kuiltjes gehecht geraakt.
Margriet keek even op en betrapte zijn blik.
De receptioniste en de secretaresse kwamen het keukentje binnen.
‘Geen taart?’ vroegen ze.
‘Alleen bloemen’, zei hij. Margriet zweeg.
De meisjes streken links en rechts van hem neer.
‘Is die Ferguson wel een klant van ons?’ vroeg hij aan de secretaresse.
Ze trok haar schouders op, haar mondhoeken naar beneden. ‘Ferguson? Geen idee. Ik zal zo wel even kijken. Of wil je het meteen weten?’
Hij knikte afwezig. Margriet bladerde nog altijd in het tijdschrift. Het viel hem nu op dat ze al voor de derde keer langs dezelfde pagina kwam. Bladerde ze maar wat? Waarom? Misschien schaamde ze zich dat ze de zaak Ferguson niet met hem had besproken.
‘Je hebt die zaak geloof ik nooit met mij besproken,’ zei hij op milde toon.
Ze keek heel even op. ‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei ze zonder te lachen. Geen kuiltjes. Wel een lichte blos op haar wangen.
De secretaresse kwam terug: ‘Geen Ferguson te vinden, hoor.’
Margriet bladerde driftig verder. Hij voelde een lichte kramp in zijn maag opkomen, in taart had hij al helemaal geen trek meer.
Ze deed raar. Steeds dat bladeren en nu ook nog dat blozen. Die bloemen waren voor haar. Het kon niet anders. Hij hield zich vast aan het tafelblad en zag zijn knokkels langzaam wit worden.
‘Zet die pot bloemen maar op Margriets bureau,’ zei hij opeens en ruw stond hij op, beende naar zijn kamer, greep de vaas en zette hem met een klap voor de secretaresse op tafel. Water gutste over de rand, een roos knakte om, de secretaresse schoof geschrokken achteruit, Margriet stopte met bladeren.
‘En nou zeg je me wie die Ferguson is of ik giet die hele vaas over je hoofd leeg!’ schreeuwde hij. De secretaresse en de receptioniste maakten dat ze wegkwamen.
Margriet schraapte haar keel. ‘Oké, oké,’ zei ze.
Hij bleef vlak bij haar staan.
‘Ik heb Ernest een paar maanden geleden leren kennen en het was meteen raak.’ Ze glimlachte erbij en voor het eerst haatte hij de kuiltjes in haar wangen, die er niet voor hem waren maar voor iemand anders, de man die hem de loef was komen afsteken met die veel te grote struik van hem. De adrenaline gutste door zijn aderen en voor hij het wist had hij in één beweging hij alle koffiekopjes, suikerklontjes, het melkkannetje en de donkerblauwe vaas met bloemen met veel kabaal van tafel geveegd.
Toen werd het stil. Margriet stond tergend langzaam op en even verwachtte hij nog dat ze op de grond zou knielen om het op te ruimen. Maar in plaats daarvan draaide ze zich om en liep ijzig kalm het keukentje uit, hem achterlatend in een zee van scherven en geknakte rozen.
(gesponsorde berichten)
|