Lucy

Dijkstra stak zijn hand in de lucht. En één en twee en..‘Zeven maal’, zongen we uit volle borst. Het was de bedoeling dat we het eerst allemaal tegelijk zouden zingen en dat we er daarna een canon van zouden maken, maar Peter begon meteen met de canon, waardoor Joke en ik in de war raakten.
Dijkstra zwaaide af. We vielen stil.
‘Het is een heel nieuw lied,’ zei hij. ‘Hypermodern, geschreven door Huub Oosterhuis.' Hij trok er een gezicht bij alsof wij dan meer dan genoeg wisten. Maar we hadden geen idee.
‘Even concentratie, mensen.’
Onze Nicolaasparochie was heel modern. Dat had ik van mijn vader gehoord. Mijn vader was opgegroeid in het traditionele Limburg, waar ze nog dagelijks met rozenkransen en processies in de weer waren. De Nicolaasparochie had daar schijt aan. Er werd geen Latijn gesproken, aan processies deden ze niet, iedereen kreeg de hostie gewoon in de hand gelegd in plaats van op de tong en nu kwamen er ook nog jongerendiensten bij. Met de protestanten samen. Dat heette oecumenisch. Volgende week zondag zouden we met ons RK-jongerenkoor in een gereformeerde kerk zingen. Van gereformeerden wisten we alleen dat ze veel pepermuntjes aten, stijve rokken droegen en niks mochten. Die hielden niet van ‘modern’.

‘Zeven maal, zeven maal, zeven maal opnieuw geboren. Kleingekregen, uitgeworpen. Wordt een mens, om mens te worden.’ Het ging nog verder, tot wel zeventig maal zeven. Erg modern allemaal, maar als je de woorden keihard zong, leek het net of je precies wist waar het over ging. We zouden die gereformeerden eens een poepje laten ruiken.

Na de repetitie daalden we af naar het Keldertje, het openbare jeugdhonk onder de parochiezaal. Het was er druk, maar ik vond nog twee lege krukken. Joke ging naast me zitten. Even later wurmde Peter zich tussen ons in.
'Wat willen de meisjes drinken?'
Wij wilden wel een wodkajus.
We nipten aan ons glas.
‘Kennen jullie deze truc al?’, vroeg Peter. Hij legde een bierviltje half over de rand van de bar, tikte hem de lucht in en ving hem behendig tussen zijn vingers weer op. Hij deed het nog keer en keek ons triomfantelijk aan.
Dat zag er goed uit. We begonnen meteen te oefenen. Omhoog tikken was geen probleem. Opvangen was lastiger. Het ene viltje na het andere vloog door de lucht. En eentje vloog rakelings langs het hoofd van een donkerharig meisje.
Peter schudde zijn hoofd.
'Meisjes zijn ook zó onhandig,' zei hij.
Het donkerharige kind kwam op ons af, met het viltje in haar opgeheven hand. Ik kende haar niet, ze zat niet op het koor. Ze zag er truttig uit, met een zijden sjaaltje tot pal onder haar kin en een lange stijve rok. Ze liep als een koningin, statig en langzaam. Misschien was ze wel gereformeerd.
Ik stootte Joke aan. ‘Nou zul je het hebben,’ zei ik. Joke begon snel wat in haar tas te rommelen. Peter mompelde ‘naar het toilet’ en verdween. Ik kon niet meer weg, het mens stond al voor me, met kaarsrechte rug, haar mondhoeken naar beneden en haar wenkbrauwen opgetrokken. Ze zwaaide het bierviltje voor mijn ogen heen en weer.
‘Zoek je dit misschien?’ vroeg ze.
Ik griste het ding snel uit haar hand en knikte. Ze stond te grijnzen en schokte vreemd met haar schouders, zodat het leek alsof ze schaterde, maar dan zonder geluid. Ik wou nog wat zeggen maar ze schreed alweer weg. Ik had nog nooit zo’n stijf mens gezien. Als die niet gereformeerd was, dan was ik een boon.
‘Nou, wat een arrogant wijf,’ zei Joke.
Ik knikte, met het viltje nog in mijn hand.

Thuis wou Joke de truc aan Paul demonstreren, maar het viltje belandde onmiddellijk in het aquarium, waar het zich razendsnel volzoog met water en vlokkerig naar de bodem zakte. Het tropisch aquarium was Pauls speeltje, daar mocht niemand aankomen, behalve hij. Elke week boende hij als een bezetene het groen van de wanden. En nu lag er zomaar een vaalgroen Heineken-logo het uitzicht te belemmeren. Hij begon tegen Joke te schreeuwen. We vluchtten naar boven, naar haar kamer.

‘Heb jij je huiswerk al af,’ vroeg Joke toen we bijgekomen waren.
‘Nee, nog niks gedaan,’ antwoordde ik.
‘Briefje dan maar?’
‘Oké.’
Joke haalde de pennen en de voorbeeldjes tevoorschijn en we begonnen te schrijven.
‘Mijn dochter voelde zich onwel en heeft haar huiswerk helaas niet kunnen maken’, pende Joke in de zwierige letter van mijn vader. Ze zette er zijn handtekening onder.
Ik maakte er een in haar moeders handschrift. ‘Migraine’. We bekeken elkaars briefjes en knikten tevreden. Niet van echt te onderscheiden.
We schreven er ook meteen een paar voor gymnastiek (‘kiespijn’, ‘buikgriep gehad’, ‘enkel verzwikt’).
Ik begon te lachen. 'En Peter maar denken dat wij onhandig zijn.'
'Puh, hij moest eens weten,' grinnikte Joke.
Trots staken we de stapel briefjes in onze broekzak.
Ik legde een elpee van de Moody Blues op de pickup terwijl Joke naar beneden sloop om cola te halen. Even later riep ze van beneden.
'Hij is niet meer boos, hij wil het ons wel leren.’
Ik stommelde de trap af. Paul zat al klaar aan tafel met een nieuw viltje. Het oude was uit het aquarium verdwenen. We oefenden tot het tijd werd om naar huis te gaan.

Bij Akkerman van wiskunde mochten Joke en ik niet naast elkaar zitten. Ik plofte neer aan mijn eenzame tafeltje voorin de klas en haalde mijn multomap tevoorschijn. Toen ik weer overeind kwam zat er opeens toch iemand naast me. Het gereformeerde mens uit het Keldertje! Mijn hart sloeg over. Wat moest die nou op onze katholieke school? Ze keek recht voor zich uit en schikte haar zijden sjaaltje onder haar kin. Ik draaide me om naar Joke, maar die zag niets.
‘Hoi, ik heet Lucy,’ zei het mens opeens. Ze had zich met haar hele bovenlijf naar mij toegedraaid en glimlachte met spierwitte tanden. Ze torende ver boven mij uit.
‘Nog geoefend?’ vroeg ze vanuit de hoogte.
‘Wat?’ piepte ik.
‘Met het viltje?’
‘Oh, dat. Ach...’
Op dat moment maande Akkerman ons tot stilte. Ik schoof het briefje met mijn vaders handtekening naar de hoek van de tafel. Lucy wou meteen weten wat het was.
‘Ziek geweest, geen huiswerk gedaan,’ siste ik haar kant op.
'O ja?,' zei ze met een sceptische blik. Ze keek neer op het briefje en toen op mij.
‘Knap gedaan,’ zei ze en ze gaf me een knipoog.
Ik besloot haar de rest van de les te negeren en wapperde met het briefje naar Akkerman, die het las en met een knik accepteerde. Triomfantelijk keek ik naar Lucy, maar die was juist iets aan het opschrijven.

'Nooit een aansteker gebruiken, kind, ' zei mevrouw Brugge, Jokes moeder, toen ik mijn shaggie wilde opsteken. We dronken thee en aten er biscuitjes bij. Mevrouw Brugge rookte mentholsigaretten en stak ze uitsluitend met een lucifer aan. ‘Van aanstekers gaat je sigaret vies smaken,' zei ze en ze gaf me haar luciferdoosje.
Het had geen zin met haar in discussie te gaan. Als zij bijvoorbeeld zei dat je kanker kreeg van de witte draadjes in mandarijnen, dan was dat zo. Van sinaasappelpitten kreeg je blindedarmontsteking. En wie een spleetje tussen zijn voortanden had, kon goed zingen. Dat zei ze altijd tijdens Top Pop. 'Kijk maar naar Rob de Nijs, Pussy Cat en Lenny Kuhr.'
‘Lenny Kuhr ? Die heeft toch helemaal geen spleetje?’
‘Jazeker wel. Ze weet het alleen heel goed te verbergen.’
Ik legde mijn aansteker weg en streek een lucifer langs het doosje.
‘Dat mens heet trouwens Lucy,’ zei ik tegen Joke, ‘En ze heeft geen spleetje tussen de tanden.’
‘Dus die kan niet zingen,’ antwoordde Joke.
‘Wie heet Lucy?’ vroeg mevrouw Brugge.
Ik vertelde dat we er bij wiskunde een stijve gereformeerde trut bij hadden gekregen. Dat die precies naast mij was gaan zitten en heel erg arrogant deed, en zo klaagde ik verder totdat mevrouw Brugge zei:
‘Lucy? Lucy van de Bos?’
Mijn mond viel open. Hoe wist mevrouw Brugge dat nou weer?
‘Van de bridgeclub natuurlijk,’ zei Joke, die haar moeder langer kende dan vandaag.
‘Mevrouw Van de Bos heeft een dochter Lucy. Maar die zijn niet gereformeerd, hoor. Haar man is tandarts ..'
'Tandarts!' riepen Joke en ik tegelijk vol afgrijzen.
'En Lucy heeft zo'n gevál,' ging mevrouw Brugge verder.
Wij gingen meteen rechtop zitten.
‘Wat voor geval?’ vroeg ik.
‘Zo’n ding, hoe heet dat,’ zei mevrouw Brugge terwijl ze met haar sigaret in de lucht wapperde.
We hingen aan haar lippen.
‘Wat voor ding, mam.'
‘Zo’n beugel-ding,'
'Lucy heeft geen beugel,' zei ik, denkend aan haar spierwitte tanden.
'Jawel', zei mevrouw Brugge streng. 'Ze heeft wel een beugel, een brace, ja, zo heet dat, een metalen harnas, om haar rechtop te houden. Ze lijdt aan scoliose.’
‘Wat is scoliose?’ vroeg ik.
‘Scoliose, daar krijg je een bochel van.’
Joke en ik keken elkaar aan. ‘Een bochel!’ schaterden we.
‘Daar mag je niet om lachen, dat is heel zielig. Je zal maar je hele leven met zo'n ding moeten lopen,’ zei mevrouw Brugge.
‘En dan ook nog een tandarts als vader', vulde Joke aan. 'Wat vreselijk.' Haar ogen glommen.
'Maar kan dat ding dan nooit af?' vroeg ik.
'Nee. Dan zou ze meteen helemaal scheef zakken,' zei mevrouw Brugge gedecideerd.
Dat leek Joke sterk. Maar haar moeder duldde geen tegenspraak.

Toen ik thuiskwam stond mijn vader me al op te wachten.
'Was jij gisteren soms onwel?'
Ik had het kunnen weten. Een tandarts als vader was erg. Maar mijn vader was leraar bij ons op school. Dat was veel erger. 'Jouw vader kan geen orde houden', zeiden ze vaak tegen mij. Alsof ik daar wat aan kon doen. Of: 'Jouw vader is een communist'. Omdat hij het een keer over Latijns Amerika had gehad in de les. Maar het ergste was nog dat leraren altijd alles aan elkaar doorvertelden. Mijn vader had vandaag dus van Akkerman weer net iets teveel medeleven gekregen voor de zwakke gezondheid van zijn dochter. Ik moest naar mijn kamer. Daar keek ik een poosje doelloos om me heen, neuriede Zeven maal, zeven maal en begon ten slotte op de maat met een kartonnetje te oefenen.

De volgende dag zei Akkerman niets. Mijn vader had mij gisteren dus niet verraden. Lucy belandde weer naast mij.
'Boort jouw vader jouw kiezen zelf?' vroeg ik plompverloren.
Ze lachte breeduit. 'Als het moet. Maar meestal heb ik geen gaatjes.'
‘Ben jij gereformeerd of katholiek?’ vroeg ik, nu we toch in gesprek waren.
‘Katholiek. Jij?’
‘Ik ook,’ zei ik verbaasd. ‘Jij hoeft zeker nooit naar gym?'
'Jawel hoor. Hoezo?'
Ik zei niets. Als ik zo'n harnas moest dragen had ik het wel geweten. Het zou het perfecte excuus zijn. Nu moest ik elke keer een nieuwe ziekte verzinnen. ‘Ongesteld’ werkte alleen bij mannelijke gymleraren, en dan ook nog maar een keer in de maand. Maar bij een gymjuf hoefde je daar beslist niet mee aan te komen. Je deed mee, ook al bloedde je half dood. Ik moest dus op de proppen komen met heel erge dingen, maar nu mijn vader mij doorhad, kon dat ook al niet meer.
Ik keek zijdelings naar Lucy. Hoe zou zij met dat harnas ooit over een bok of een paard springen? Ze bemerkte mijn blik en schoof haar sjaaltje nog iets verder naar boven.
Ik bladerde in mijn rooster op zoek naar de eerstvolgende gymles.

'Lucy moet gewoon naar gymnastiek morgen', zei ik toen we in het Keldertje aan onze wodkajus zaten.
'Met dat ding?'
'Ja!'
'Ga jij er ook heen?'
'Denk het wel. Ik wil dat wel eens zien.'
'Misschien ga ik dan ook wel,' zei Joke peinzend.
Peter kwam tussen ons in staan.
'Peter, let op,' zei ik en ik legde een bierviltje op de rand van de bar. Joke begon op mijn teken Zevenmaal te zingen. Op de maat tikte ik het viltje steeds omhoog en ving het weer op.
'Nou?' zei ik trots.
'Oh, dat,' zei Peter . 'Dat is oud. Maar kunnen jullie dit al?' Hij schoof het cellofaan van zijn pakje Caballero een stukje naar beneden, brandde er met zijn sigaret voorzichtig een rond gaatje in, blies er rook door naar binnen en begon kleine tikjes op het pakje te geven. Bij elk tikje kwam er een perfect kringetje rook uit het gaatje tevoorschijn. 'Goed hè,' zei hij en hij liet ons in bewondering achter.
Na een paar keer proberen werd duidelijk dat de truc niet werkte bij een pakje shag. En Jokes pakje Camel vloog in brand. Ze goot er juist een glas water overheen toen Peter weer naast ons kwam staan. Hij schudde zijn hoofd.
'Meisjes zijn ook zo onhandig,' zei hij. En weg was hij weer.
'Ik ga toch maar niet, morgen,' zuchtte Joke. 'Ik doe morgen migraine. Of buikgriep.'

'Doe jij ook gymkleren aan,' vroeg ik Lucy toen we naar de gymzaal liepen.
'Ja natuurlijk, jij niet dan?' zei ze.
Ik kon me er nog altijd geen voorstelling van maken en zorgde dat ik bij haar in de buurt bleef om vooral niets te missen. Ik had nog nooit zo naar gym uitgekeken.
In de kleedkamer verschool ik me achter de jassen terwijl Lucy aan haar sjaaltje begon te trekken. Ik hield mijn adem in. Er kwam een aluminium stang tevoorschijn, met bovenop een wit leren kussentje, pal onder haar kin. Ze trok haar trui over haar hoofd uit en daar kwam haar blote bovenlijf tevoorschijn, binnenstebuiten gekeerd, met de ribben aan de buitenkant en het vlees binnenin. Ik rilde ervan. Ze tastte met haar handen langs haar zij. Toen begon ze gesp na gesp los te peuteren. Ze ging het ding afdoen! Waarom deed ze dat nou? Ik beet op mijn nagels. Langzaam kwam het skelet los van haar vlees. Nu kon ze elk moment als een pudding in elkaar zakken. Ik voelde me misselijk worden. Moest ik wat doen? Moest ik haar opvangen? Hoe deed je zoiets? Ik sloot even mijn ogen maar ik moest zien wat er ging gebeuren. Ze trok het hele harnas met een ruk los van haar lijf en zette het ding als een lege kooi achteloos op de houten bank. Ik dook van schrik weg achter een jas en het duurde even voordat ik weer durfde kijken. Ze stond rechtop, met haar rug naar me toe. Nergens een bochel. Er gebeurde even helemaal niets, maar toen kromde haar rug toch nog langzaam schuin naar voren. Ik bedacht me geen moment, vloog tussen de jassen vandaan, stak razendsnel mijn beide armen van achteren onder haar oksels en trok haar met een ruk weer overeind.
‘Net op tijd,’ lachte ik opgelucht.
Lucy duwde langzaam mijn handen weg en draaide zich om.
'Dankjewel hoor. Ik ga nu even mijn schoenen uitdoen, goed?'
Ik bleef als versteend staan en keek toe hoe ze zich bukte, soepel weer overeind kwam, haar armen los zwaaide, met haar nek draaide, haar schouders schudde, haar heupen wiegde, werkelijk alles aan haar was in beweging gekomen. Ik verlangde terug naar mijn plekje tussen de jassen, maar de gymjuf kwam al binnen, handenklappend en schreeuwend. 'Opschieten, dames. Tempo. Naar binnen.' Er was geen ontkomen meer aan.

(gesponsorde berichten)

Yorien van den Hombergh © januari 2007