Naar beneden
Hij steekt zeker een kop boven de rest uit, daarom zie je hem eigenlijk nooit over het hoofd. Dat is meteen ook het irritante aan hem. Want het eerste wat je ziet is zijn kapsel. Aan beide zijden van zijn langwerpige gezicht hangen lange plukken gekruld haar die me doen denken aan de lange oren van een pluizige hond. Ze wapperen in traag tempo mee op zijn lange passen. Links, rechts, flop, flap. En dan die schaapachtige glimlach er tussen. Altijd maar die glimlach, terwijl er helemaal nergens wat te lachen valt, en zeker niet bij hem in de buurt. Hij werkt in hetzelfde kantoor als ik, maar ik zou niet weten hoe hij heet of wat hij doet. En eerlijk gezegd wil ik dat ook helemaal niet weten. Mijn bloeddruk neemt onmiddellijk toe zodra ik hem alleen al in het vizier krijg. En het wordt elke dag erger. Ik vermijd inmiddels alle plekken waarin hij eventueel zou kunnen opduiken. Maar dat is niet langer vol te houden, want hij kan overal zijn, en ik dus nergens. Mijn werk lijdt eronder. De eerste klacht is al binnen.
Er zit maar één ding op. Sinds vandaag pas ik een nieuwe methode toe en ik moet zeggen, het werkt. Geen kans meer op hoge bloeddruk, geen plotselinge confrontaties met de hondenoren en de grijns. Terwijl ik toch gewoon mijn werk kan doen.
Het is eigenlijk heel eenvoudig. Zodra ik mijn kamer verlaat, zakt mijn kin op mijn borst en sla ik mijn ogen neer. Ik kijk geen enkele keer op. Consequent hou ik mijn ogen gericht op de vloer, totdat ik me weer helemaal veilig waan op mijn eigen kamer, met de deur dicht.
Het viel me vanochtend eerst niet mee. Ik miste een afslag en doolde doelloos rond op de verkeerde verdieping op zoek naar mijn kamer.
Maar ik heb ontdekt dat er goede aanwijzingen zijn, waar ik gewoon even op moet letten. Als ik maar oog heb voor de hoge concentratie paperclips nabij het kopieerapparaat, de rondslingerende elastiekjes bij de deur van de postkamer of de verloren oorbellen bij het toilet, dan weet ik ongeveer wel waar ik ben. Bij de bleke chloorvlekken van de schoonmaakkast linksaf, via de verzameling platgetrapte kauwgompjes naar de kantine. Ik heb het inmiddels helemaal onder de knie. Voor mij heeft de grijsbruine vloerbedekking in de gang geen geheimen meer.
Vriendelijk begroet ik glanzende Nikes en zwikkende enkels, gepoetste Van Bommels en modieuze laarsjes die in mijn blikveld binnenlopen, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. De Nikes zijn van Kees, de zwikkende enkels van Caroline. Van wie de Van Bommels zijn, die ik nu al drie keer heb zien langskomen, heb ik nog niet kunnen ontdekken. Maar de sandaaltjes die daar aankomen zijn van Erika, de secretaresse van de afdeling.
Ik graai in mijn zak en vis de oorbellen tevoorschijn die ik vanochtend bij het toilet heb opgeraapt. Eentje heb ik er natuurlijk laten liggen, om straks de weg terug te kunnen vinden. Ik leg de oorbellen in mijn handpalm.
'Zijn deze van jou?' vraag ik aan de sandaaltjes.
Gekir.
'Ja, die ene is van mij! Jemig, hoe kom jij daaraan?'
'Gevonden,' zeg ik terwijl ik mijn ogen strak gericht houd op de roodgelakte teennagels in de sandaaltjes. Ik hou mijn hand uitnodigend op. Ze pakt er iets af, ik voel haar vingernagel over mijn huid strijken.
'Bedankt, hartstikke goed!', kirt ze. Even later lopen de sandaaltjes mijn blikveld weer uit. De andere oorbel stop ik terug in mijn zak.
Ik ben op weg naar de directeur, die mij vanmiddag heeft ontboden. Een boze klant, met wie ik een ontmoeting had afgesproken op de open dag van ons kantoor, heeft een klacht over mij ingediend omdat ik er niet was komen opdagen. Tegen de directeur kan ik natuurlijk niet zeggen dat ik dat deed in verband met die onuitstaanbare collega. Onderweg maar even een goeie smoes verzinnen. Ik hou tijdens het gesprek mijn ogen in elk geval op de grond gericht. Dat lijkt me een uitstekende pose voor een bezoek aan je directeur. Nederig, bescheiden en schuldbewust, alle begrip voor de klagende klant. En beloven om het niet weer te laten gebeuren.
Eerlijk gezegd heb ik geen flauw idee waar ik moet zijn. De directievleugel is ergens op de vierde verdieping, maar ik ben er nog nooit geweest. Eerst maar eens op zoek naar de lift, langs de postelastieken en de paperclips, in de richting van een vlekkerig stuk vloerbedekking. Vet, koffie, kruimels, modder. Hier moet het ergens zijn. Het belletje van de lift klinkt. De metalen deur schuift open en ik stap over de drempel. Op het gemarmerde linoleum van de liftvloer staan twee bordeelsluipers en twee gepoetste Van Bommels keurig naast elkaar.
'Goedemiddag', zeg ik tegen het viertal schoenen en ik tast met mijn handen langs de wand op zoek naar het knopje van de vierde verdieping, terwijl ik de omgeslagen broekspijp boven de bordeelsluipers bestudeer.
'Naar de vierde?' Een vriendelijke stem. Ik ken hem niet.
'Ja graag,' zeg ik en een van de Van Bommels zet een stap naar voren. De liftdeur schuift dicht.
We stijgen.
We zwijgen.
De broekspijpen van de bordeelsluipers zijn eigenlijk net iets te lang, ook al heeft hij ze omgeslagen. Ze maken een knikje boven zijn wreef en aan de achterkant raken ze de vloer. Die zullen wel snel versleten zijn. Een van de Van Bommelneuzen tikt een nauwelijks merkbaar ritme op de vloer.
Ping, de liftdeur schuift open. Ik maak aanstalten om uit te stappen maar de stem houdt mij tegen.
'Dit is drie,' zegt hij.
De twee bordeelsluipertjes met de slepende broekspijpen verlaten de lift. De deur sluit zich weer en de Van Bommels en ik stijgen verder.
Ping. Dit moet de vierde zijn.
Ik stap als eerste over de drempel. De Van Bommels halen mij in en verdwijnen uit het zicht. Ik blijf even staan. Mijn schoenen bijna begraven in het hoogpolige tapijt. Hier vind je geen slijtplekken, geen paperclips, geen koffie of vet. Geen enkele aanwijzing. Zal ik linksaf of rechtsaf? Rechtdoor misschien? Ik heb geen flauw idee en nu de Van Bommels verdwenen zijn kan ik het ook niet meer vragen. Het is hier doodstil, als in een bejaardentehuis. De lucht lijkt stil te staan. Geen stemmen, geen gerammel van kopjes of geraas van kopieermachines in de verte. Ergens verderop slaat opeens een deur dicht. Dus toch. Die kant dan maar op. Ik schuifel langs grote ronde plantenbakken met daartussen een zitje en een marmeren voetstuk waarop vermoedelijk een kunstwerk staat.
Hier moet de deur ergens dichtgeslagen zijn, maar ik hoor helemaal niets. Ik strijk met mijn hand langs de muur en ontdek de deurpost. Mijn klop klinkt hol.
'Ja,' hoor ik in de verte. Ik tast naar de deurklink en de zware houten deur zwaait open. Ik zet een paar stappen. Twee rode pumpjes onder het bureau. De directiesecretaresse. Ik graai in mijn zak en haal de laatste oorbel tevoorschijn, leg hem op mijn handpalm en hou die ter hoogte van het bureau.
'Van u?' zeg ik.
Alweer gekir.
'Geweldig! Waar hebt u die gevonden?', zegt ze.
'Bij de toiletten op de eerste.'
Ze schraapt haar keel en de rode pumps wrijven even onrustig over het tapijt.
'Hoe wist u dat ie van mij was?'
'Wist ik niet.'
Ze pakt de oorbel uit mijn handpalm. Haar hand trilt een beetje.
'Ik heb trouwens een afspraak met de directeur,' zeg ik om haar gerust te stellen.
'Ja, oja. Oké. U mag wel verder lopen. Bedankt voor de oorbel, maar doet u mij een plezier, hou het verder voor u. Ik hoor namelijk helemaal niet op de eerste verdieping naar het toilet te gaan. We hebben hier een eigen toilet. Maar ja. Ik moet hier gewoon af en toe even weg. Maar laat ook maar. Vertel het gewoon aan niemand, wilt u?'.
De rode pumps verdwijnen onder het bureau vandaan en stappen even later door mijn gezichtsveld naar de rechterkant van de kamer. Ik volg ze. Een houten deur zwaait voor mij open en de rode pumps blijven achter, terwijl ik over de mahoniehouten drempel stap.
Ik zet enkele stappen naar voren alvorens ik het massieve bureau ontdek waarachter ik de directeur vermoed.
'Goedemiddag,' zeg ik terwijl mijn schoenpunten dof tegen het bureau stoten en ik op goed geluk mijn hand uitsteek. Opeens hoor ik achter mij gekuch.
'Goedemiddag.' De stem van de Van Bommels. Ik herken hem meteen. Ik draai me in zijn richting maar houd mijn ogen op de vloer gericht, zoals ik me heb voorgenomen.
'Je redt je aardig met je handicap,' zegt de stem vriendelijk. 'Ik bewonder dat. Het laatste wat ik zou willen verliezen is wel het zicht. Ben je al blind sinds je geboorte of heb je een ongeluk gehad, of een ziekte of zo?'
De stem vreet aan mijn geweten. Ik voel me een oplichter. Inderdaad moet ik wel de indruk hebben gewekt blind te zijn. Maar als ik één ding niet ben, dan is het wel blind. De hele oorzaak van dit belachelijke gedrag van mij zit 'm juist in het zicht. Het zien van mijn onuitstaanbare collega met zijn onuitstaanbare hondenoren en nog onuitstaanbare grijns. Hoe moet ik me hier uit redden? Liegen kan ik slecht. En trouwens, voor de klacht heb ik nog altijd geen goede smoes kunnen bedenken.
'Eigenlijk ben ik niet blind,' zeg ik, voor ik er erg in heb. 'Ik wil alleen bepaalde dingen niet zien.'
De Van Bommels stappen geruisloos mijn blikveld binnen.
'Wat is er dan met je?' zegt de stem vlakbij.
Het klinkt warm, belangstellend. De directeur moet een goed mens zijn, hij lijkt wel een geestelijke. Een priester waarbij je te biecht gaat. Uit schaamte blijf ik naar de grond kijken, maar ik zal alles vertellen. Alles, ook al kost me het mijn baan. Deze stem zet mij ertoe. Ik moet wel.
'Ik wil een bepaalde collega niet meer zien. Overal kwam ik hem tegen, ik werd er gek van', zeg ik en tegelijk klinkt het belachelijk kinderachtig. Waar ik me druk om gemaakt heb, ik weet het niet meer. Ongelofelijk, wat een aansteller ben ik.
De stem humt en nodigt me uit verder te praten.
'Hij heeft een belachelijk kapsel,' zeg ik en ik schaam me niet langer. Ik begin te grinniken. 'Een soort hondenoren. Echt idioot. En een rotgrijns. Een ongelofelijke rotgrijns. Ik kan daar niet tegen. Dus ik kijk gewoon helemaal niemand meer aan, dan hoef ik hem ook niet meer aan te kijken, snapt u.'
De stem schiet in de lach en de punten van de Van Bommels wippen een beetje op. Ik lach met hem mee en laat mijn schoenen ook een beetje opwippen.
'Heeft ie je iets aangedaan misschien?'
'Nee. Ik heb zelfs nog nooit met hem gesproken,' zeg ik. Ik wil nu wel mijn hoofd oprichten maar mijn nek doet zeer. Met mijn handen wrijf ik over de stijve spieren in mijn nek.
'Om wie gaat het eigenlijk?' lacht de stem.
'Ik weet niet hoe hij heet of waar hij werkt,' zeg ik terwijl ik de haargrens in mijn nek masseer.
'Hoe ziet hij er dan uit?' vraagt de stem en langzaam richt ik mijn hoofd op, hoger en hoger, de directeur is een lange man, mijn nek kraakt terwijl mijn ogen de revers van zijn colbert volgen naar de boord van zijn overhemd. En dan kijk ik hem aan. Zijn krullende haar hangt langs zijn smalle gezicht, twee hondenoren met daartussen een brede grijns.
|