De schuit

Takis kreunt als hij bukt om het laatste exemplaar op te vouwen. Zeventien netten heeft hij vandaag gedaan. Zijn rug heeft er duidelijk genoeg van en ook zijn handen beginnen te protesteren. Eigenlijk moet hij het dek nog schrobben, de vaten uitspoelen en aan wal brengen, de kratten stapelen en het papierwerk in orde brengen. Daar heeft hij de grootste hekel aan, dat papierwerk. Hij is niet zo handig met de pen, dat laat hij liever aan zijn zoon over. Maar deze week is Markos er niet en het is nog maar de vraag of hij volgende week terug zal zijn.
‘Laat die jongen toch,’ zegt Christina, die altijd de was voor hem doet. ‘Markos heeft hersens, hij hoort niet op zee.’
Zijn hele leven heeft Takis gevaren, net als zijn vader, zijn grootvader en overgrootvader dat deden. En al wordt zijn rug wat stram en willen zijn handen niet meer zo goed, zolang zijn benen nog in staat zijn hem ’s morgens van de wal naar het dek en ’s middags van het dek naar de wal te brengen, zal hij altijd visser blijven. Een paar jaar geleden kocht hij deze nieuwe grote schuit. Niet omdat de oude niet meer voldeed. Nee, hij had het alleen voor Markos gedaan. Een goede stabiele ligging, makkelijk bestuurbaar en goed in de verf.
Zijn zoon is de enige familie die hij nog heeft. Zijn vrouw is kort na de geboorte van Markos overleden en hij is er nooit meer aan toegekomen een nieuwe vrouw te zoeken.
Ze varen regelmatig samen uit, Markos en hij. Maar zijn zoon heeft geen vissershanden, geen zeebenen zoals zijn overgrootvader, zijn grootvader en zijn vader hadden, en niet die haviksogen waarmee hij een storm een halve dag van tevoren kan zien aankomen. Hoe hij ook probeert hem de kneepjes van het vak te leren, het gaat bij Markos het ene oor in, het andere uit. Alleen navigeren kan hij als de beste. Hij kent alle sterrenbeelden en planeten uit zijn hoofd en kan feilloos de koers uitzetten als ze ’s avonds de zee opgaan. Papierwerk, dat ligt hem. Daar heeft hij zelfs plezier in.
‘Mijn zoon is een ambtenaar’, verzuchtte hij eens tegenover Christina.
‘Wat is er mis met ambtenaren?’ vroeg ze. Takis herinnerde zich dat haar vader ambtenaar was geweest en verontschuldigde zich. ‘Nou ja, ik bedoel, hij is een pennenlikker.’ Die opmerking maakte het er niet beter op. Christina stond op zonder haar koffie op te drinken en liet de zak met vuile was bij de deur staan. Het zag er ernstig uit, maar toen hij de volgende dag een extra grote poon voor haar meenam, was alles weer koek en ei.
‘Als je je zoon laat studeren kan hij notaris worden, of advocaat. Dat is precies iets voor hem,’ zegt Christina. Hij heeft het niet zo op advocaten. Ooit had hij ermee te maken gehad toen er onenigheid was over een schuit. Nog altijd heeft hij het gevoel dat hem een oor is aangenaaid. Als zijn zoon advocaat zou worden, zou hij hem nooit meer kunnen vertrouwen.
Hij sleept de vaten de wal op en schrobt het dek. Als hij opkijkt, ziet hij opeens een zwarte lens op hem gericht. Er wordt een foto van hem gemaakt. Het toestel wordt bediend door een jonge vrouw in een korte jurk. Takis strekt kreunend zijn rug. Als hij dan toch wordt vereeuwigd, dan in elk geval fier rechtop. Hij tuurt in de lens.
De vrouw laat het toestel zakken.
‘Mag ik een foto van u nemen?’ Hij knikt en zet zijn hand in zijn zij.
Dat is aardig, dat ze dat vraagt. De meeste toeristen doen alsof vissers net zulke objecten zijn als oude kerken of mooie bomen. Hij was er al vanuit gegaan dat ze gewoon zou afdrukken.
‘U hoeft niet te poseren, hoor’, zegt ze van achter haar Minolta. ‘Gaat u maar gewoon verder met waar u mee bezig was.’
Geen haar op zijn hoofd die daaraan denkt. Goed dat hij het dek net klaar heeft. Zijn schuit glimt in de zon. Trots zet hij zijn voet op de reling. De camera klikt. En nog eens. Ze zet een stap dichterbij en drukt af.
Dan laat ze het toestel zakken en glimlacht naar hem. ‘Dank u wel,’ zegt ze en ze draait zich om. Hij wil niet dat ze weggaat.
‘Hallo?’ zegt hij.
Ze draait zich om en kijkt hem vragend aan.
‘Ehm, wil je de andere kant niet fotograferen.’ Het is het enige wat hij kan bedenken om haar nog even in de buurt te houden. Hij weet niet eens over welke kant hij het heeft.
‘Hoe bedoelt u?’ vraagt ze terwijl ze weer naar hem toeloopt.
Hij maakt een hoofdbeweging naar de boeg die hoog boven het water uitsteekt. ‘Dat gedeelte?’ Ze loopt een paar passen die kant op. Dat geeft hem tijd om een ander voorstel te bedenken. ‘Of wil je even een stukje meevaren?’
Hij heeft net zijn schip schoon, de vaten staan al op de wal, het is onzin om nu het water weer op te gaan. Maar als zij ja zegt, dan gaan ze. Zover is hij wel.
Ze knikt. ‘Een klein stukje?’
‘Natuurlijk,’ zegt hij en hij begint meteen voorbereidingen te treffen, controleert de brandstof, start de motor en legt een paar kussentjes op de houten bank op het dek. Ze staat geduldig te wachten op de kade totdat hij haar een hand reikt en ze via de treeplank zijn paleis betreedt.
Hij gooit de tros los en geeft gas. Hij staat aan het roer en even later staat zij naast hem. ‘Mooie schuit,’ zegt ze. ‘Stabiele ligging’.
Dat verrast hem. Ze is geen doorsnee toerist.
Ze ziet zijn verbaasde blik. ‘Mijn vader was visser,’ zegt ze. ‘Ik ging vaak met hem mee de zee op. Hij leerde me alles. Ik kon beter vissen dan hij. Maar een vrouw hoort nu eenmaal niet thuis op zee, zeggen ze. Daarom ben ik fotografe geworden. Kan ik toch een beetje naar de boten kijken.’
Ze glimlacht verontschuldigend. Hij voelt de frisse zeewind om zijn hoofd maar hij heeft het niet koud. Integendeel, hij gloeit alsof hij zojuist in een warm bad is gegleden. Hij kijkt naar haar handen.
‘Wil jij aan het roer,’ vraag hij en hij zet een stap opzij. Ze neemt zijn taak direct over en wijst in de verte. ‘Even om die kaap heen?’
Hij knikt.
Ze draait de boot behendig in de golven en vertelt over haar vader.
Ze vraagt of hij getrouwd is en kinderen heeft.
Eerst zwijgt hij, bekijkt aandachtig zijn pasgepoetste boot. En dan kijkt hij naar haar. De manier waarop ze aan het roer staat. Ze heeft het in de vingers. Hij zuigt zijn longen vol met lucht en zegt: ‘Mijn zoon gaat binnenkort studeren. Hij wordt advocaat.’
Wijdbeens staat hij op het dek, zijn handen ontspannen op zijn rug, zijn haar in de wind, zijn kin omhoog en een brede grijns op zijn gezicht, terwijl zijn grote schuit recht door het water snijdt, links en rechts schuim opspattend, blij dat hij eindelijk in goede handen is.
(gesponsorde berichten)
|